|
Home
Podium
Politiek
Religie
Hindoeisme
Islam
Suriname
India
Liefde
Jongeren
Literair
Poezie
Zeepkist
Gastenboek
Links
Disclaimer
Contact
Kritisch Podium DewanandIndia
De verkiezingen in India van mei 2004
Offeraar Dr. Koenraad Elst
Offercode wfor0217
Offerdatum 22 juni 2004
Bron: Nucleus (katholiek opiniemaandblad, Brugge), juni 2004
Op 13 mei 2004 werden in India de stemmen geteld voor
de 14de Loka Sabhâ, het rechtstreeks verkozen Lagerhuis van het parlement.
De kiesverrichtingen hadden plaatsgevonden op vijf dagen verspreid over
de voorafgaande weken. De zittende coalitie van meer dan twintig partijen
rond de hindoe-nationalistische Indiase Volkspartij (BJP) had een vlotte
overwinning verwacht, maar werd door de kiezer naar huis gestuurd. Voor
alle politologen was deze uitslag een complete verrassing, en ook vele astrologen
bleken verkeerdelijk op een BJP-overwinning gewed te hebben. We wisten al
dat de politologie een pseudo-wetenschap is, maar nu blijkt de astrologie
geen haar beter te zijn.
De al even bonte links-populistische veelpartijenalliantie rond de Congrespartij behaalde iets meer zetels, maar ook geen meerderheid. De Congrespartij zelf ging in stemmenpercentage zelfs achteruit, en alleen door kartelafspraken kon ze zetels bijwinnen. Zij kon een regering vormen met de gedoogsteun van het blok van communistische partijen, die met 60 zetels op 545 hun beste zetelscore ooit haalden.
Even wat uitleg bij deze stembusgegevens. De BJP is er nog niet in geslaagd om, zoals de Congrespartij, in heel India echt aanwezig te zijn. In de zuidelijke en noordoostelijke staten is zij aangewezen op haar bondgenoten, die het in deze verkiezing opvallend slecht gedaan hebben, vooral in de volkrijke staten Andhra en Tamil Nadu. De BJP zelf hield vrij goed stand, en in verhouding tot het aantal zetels waarnaar zij effectief gedongen heeft, haalde de BJP meer zetels dan de Congrespartij.
De communistische partijen staan sterk in de drie deelstaten
Kerala (zuiden), West Bengalen en Tripura (noordoosten). In West
Bengalen vormt de Marxistisch-Communistische Partij sinds 1977 de deelstaatregering,
dit mede doordat zij andere partijen gewelddadig het functioneren onmogelijk
maakt. Naar gewoonte weigert zij zich te compromitteren door expliciete
regeringsdeelname, maar zal zij haar gedoogsteun doen betalen met invloedrijke
benoemingen in de cultureel-educatieve sector en met reële invloed op
het cultureel en economisch beleid. Zakenkringen zien deze communistische
machtsdeelname zeer somber in. De internationale media zijn des te goedkeurender:
zij kopiëren sinds lang communistisch-gedomineerde persorganen zoals het
magazine Frontline, dat recent nog geestdriftige cover-stories bracht
over de successen van het Noord-Koreaanse bewind en van het Chinese bezettingsregime
in Tibet, en dat bv. in De Morgen veruit de meest geciteerde bron over
India is.
De Congrespartij is sinds lang een feodale partij zonder interne democratische werking, helemaal gericht op “de dynastie”, het partijleiderschap van de familie Nehru: Jawaharlal Nehru, premier in 1947-64; zijn dochter Indira Gandhi, 1966-77 en 1980-84; haar zoon Rajiv Gandhi, 1984-89; diens weduwe Sonia Gandhi-Maino; en hun zoon Rahul en dochter Priyanka, inmiddels dertigers. Sonia en Rahul zijn in het nieuwe parlement verkozen; Priyanka was geen kandidaat maar voerde wel mee campagne. In sommige regio’s is de partij nog slechts een schaduw en is zij afhankelijk van partners als de Socialistische Partij van Mulayam Singh Yadav (in Uttar Pradesh) en de Populistische Partij van Laloo Prasad Yadav (in Bihar).
Premier Sonia
Toen Sonia Gandhi op 13 mei plots voorbestemd
leek om de nieuwe premier te worden, werd haar buitenlandse oorsprong
het onderwerp van alle politieke gesprekken. Als dochter van een
Turijnse bouwondernemer (en destijds fascist en Oostfrontvrijwilliger)
had zij in 1966 als au pair-meisje in Cambridge verbleven om wat Engels
te leren, en daar was ze Rajiv Gandhi tegengekomen, die er drie jaar in
de ingenieursfaculteit zijn broek versleet zonder één examen af te leggen.
Ze huwden, maar Sonia maakte geen gebruik van de gelegenheid om zich tot
Indiase te laten naturaliseren. Tijdens politieke crisissen (Bangladesj-oorlog
1971, Noodtoestand-dictatuur 1975) zocht ze haar toevlucht in Italië of
in de Italiaanse ambassade te Delhi. Pas toen Rajiv in 1984 onverwacht
premier werd, vroeg ze de Indiase nationaliteit aan. Hindi leerde ze pas
spreken toen ze na Rajivs dood tot partijleidster gebombardeerd werd,
en zelfs nu leest ze haar Hindi speeches af van een transcriptie in het
Latijns alfabet. Kortom, niet iedereen gelooft haar wanneer zij beweert
“een Indiase uit vrije keuze” te zijn.
Volgens de Nederlandse journalist van Hindoestaans-Surinaamse
afkomst, Anil Ramdas (“India toch”, NRC, 24-5-2004), was het typisch voor
het “racisme” van de BJP dat deze partij zich tegen een premierschap voor
Sonia verzette. Maar de weerstand tegen Sonia was helemaal niet
beperkt tot de BJP. In 1999 mislukte zij in een poging om de BJP-regering
te doen vallen en zelf premier te worden omdat cruciale bondgenoten haar
weigerden te steunen, ondermeer de machtige demagoog Mulayam Singh Yadav.
De partij-afdeling van Maharashtra onder leiding van Sharad Pawar scheidde
zich zelfs af om de Nationalistische Congrespartij te vormen uit protest
tegen de arrogantie van de buitenlandse Congresleidster. Als er hier sprake
is van “racisme” is het juist in het ontzag voor een blanke huid bij vele
Sonia-supporters. Zoals politiek commentator Cho Ramaswamy opgemerkt heeft:
de hele commotie over Sonia’s mogelijk premierschap zou er nooit gekomen
zij als zij Afrikaanse geweest was.
Na een gesprek met president Abdul Kalam (ja, een moslim, voorgedragen
door de BJP) liet Sonia Gandhi weten dat ze afstand deed van haar ambitie
om premier te worden. In haar plaats werd Manmohan Singh, die India in
1991 als financieminister van het bankroet redde, regeringsleider. De
Indiase pers en haar papegaaien in de internationale media prezen Sonia’s
“onthechting” en “verzaking”, een bij uitstek Indiase (zeg maar hindoe-)
deugd, en zelfs kreten over “de heilige Sonia” waren niet van de lucht.
De reden voor haar terugtreden heeft echter weinig met
onthechting of heiligheid te maken, wel met angst voor gezichtsverlies.
Sonia Gandhi is gewoon onbekwaam.
Toen zij voorzitster van de Congrespartij werd, moesten journalisten,
die haar als leidster van de anti-BJP-krachten wel gunstig gezind waren,
haar echt coachen in de kunst van het interview, en dit dan met heel ongevaarlijke
vragen. Nooit heeft zij een origineel politiek statement geformuleerd,
nooit heeft zij een debat gevoerd, nooit heeft zij een eigen gedachte
op papier gezet. Haar supporters hebben vaak de vergelijking gemaakt met
andere Westerse vrouwen die hun lot aan India verbonden hebben, bv. Annie
Besant die rond 1920 een prominent woordvoerster van het Indiaas Nationaal
Congres was. Maar vóór Annie Besant naar India kwam, had zij in Engeland
reeds naam gemaakt als auteur en leidster van diverse progressieve bewegingen;
en in India had zij haar heel eigen bijdrage aan de antikoloniale agitatie.
Tegen haar steekt Sonia Gandhi
juist af als een hersenloos poppetje dat louter door haar relaties
naar de voorgrond geschoven is. In de functie van premier
van een complex land als India zou zij meteen door de mand vallen.
Verder is haar blazoen allerminst onbevlekt, en het premierschap zou daar alleen extra de aandacht op gevestigd hebben. Haar man was reeds in diverse politiek-financiële schandalen betrokken, waarvan zij er enkele “geërfd” heeft. Zij is voorzitster van diverse kapitaalkrachtige stichtingen, zoals de Rajiv Gandhi Foundation, waarbinnen de geldstromen nogal ondoorzichtig zijn en dus de nieuwsgierigheid opwekken. Verder is de verdenking geuit dat deze stichtingen anti-nationale krachten financieren, ondermeer academici die het Kasjmiri separatisme steunen.
Sonia’s patriotisme is sowieso erg suspect, zelfs als haar naturalisatiedossier helemaal in orde zou blijken te zijn. Bij crisissen heeft zij zich gedragen als een buitenlandse reizigster die zich altijd in haar thuisland aan de ellende kon onttrekken, niet als een Indiase die zich met het lot van India vereenzelvigde. Tijdens de Pakistaanse invasie in Kargil (zomer 1999) liet zij zich laatdunkend uit over het regeringsbeleid en over de strategie van het Indiase leger. Juist toen ging zij in op een uitnodiging van het Islamitisch Instituut te Oxford, gefinancierd door de familie Bin Laden, om er een speech af te lezen waarin zij de Indiase moslims als arme slachtoffers van een intolerante hindoe-meerderheid en een onderdrukkende regering afschilderde. Haar uitspraken over vermeend onrecht jegens de moslims van Kasjmir (massaal medeplichtig aan de volledige etnische zuivering van de plaatselijke hindoe-minderheid in 1990) konden integraal overgenomen worden in alle Pakistaanse propaganda tegen India. Het is dan ook een publiek geheim dat er in het leger grote onvrede bestond bij het vooruitzicht van een deloyale figuur als Sonia Gandhi als regeringsleidster. Net als bij de BJP en in grote delen van haar eigen partijenalliantie.
De fouten van de BJP
Waaraan heeft de BJP nu juist haar nederlaag te wijten?
Het antwoord lijkt me vooral te zijn, dat ze zichzelf ontrouw geworden
is. Als hindoe-partij had ze eerst en vooral enkele haalbare hindoe-eisen
moeten inwilligen. Ik bedoel dan niet de echt fundamentele projecten zoals
de uitzetting van de twintig miljoen illegale immigranten uit Bangladesj
of de invoering van één algemeengeldige familiewetgeving ter vervanging
van de huidige vier parallelle systemen naargelang godsdienst; want daartoe
stond de BJP gewoon niet sterk genoeg. De sjari’a voor moslims afschaffen
zou een massale moslimrevolte veroorzaken, een risico dat niemand wil
nemen. Wel waren beperktere zaken mogelijk, zoals de hervestiging van
het kwart miljoen Kasjmiri hindoe-vluchtelingen in Kasjmir; de teruggave
van de controle over en de inkomsten van hindoe-tempels aan tempelstichtingen
(terwijl moskeeën gevrijwaard zijn van overheidsbemoeienis, zeg maar plundering);
of de officiële erkenning dat hindoe-scholen dezelfde rechten en autonomie
moeten genieten als scholen van minderheden.
Maar de BJP heeft net het omgekeerde gedaan. “Schaf
de subsidies aan de bedevaart naar Mekka af” (overigens subsidies die
in geen enkel moslimland bestaan), zo eisten BJP-militanten destijds;
maar eens aan de macht heeft de BJP die subsidie alleen maar drastisch
verhoogd. De Bangladesji illegalen terugsturen? Geen enkele is er moeten
vertrekken. Binnenlandminister L.K. Advani, steeds afgeschilderd als een
man van de harde lijn, stelde integendeel voor om hen een arbeidsvergunning
te geven. Zelfs louter symbolische beloften zoals het omdopen van de hoofdstad
Delhi tot haar oude naam Indraprastha bleven in de schuif. Vroeger verweet
de BJP aan de Congrespartij, een beleid van “Muslim appeasement” te voeren,
maar dat was nu haar eigen beleid. Voor de jongste verkiezingen trachtte
ze zoveel mogelijk moslims op haar lijsten te krijgen en gingen haar leiders
bij moslimclerici bedelen om een fotogeniek schouderklopje.
Al die pogingen om een moslimvriendelijk imago te verwerven hebben natuurlijk niets uitgehaald. Noch in de media, die het aloude BJP-vijandbeeld zijn blijven cultiveren, noch bij de moslimkiezer, die overal strategisch gestemd heeft voor de kandidaat die het best geplaatst was om de BJP-kandidaat te verslaan. Het enige effect was dat de BJP-militanten en vooral de militanten van bevriende organisaties die normaal de BJP-verkiezingscampagnes steunden, geen animo hadden om voor de BJP te werken. De partij heeft het altijd van haar zeer actieve kaders moeten hebben, en nu de partij meer op propaganda via de nieuwe commerciële TV-stations rekende, is nog eens duidelijk gebleken dat de persoonlijke contacten van militanten met het kiezerskorps onvervangbaar zijn, toch in een land als India waar mensen nog met hun buren praten. Als je in een poging om je electoraal bereik uit te breiden je natuurlijke kernbasis verwaarloost of zelfs schoffeert, dan krijg je een resultaat als op 13 mei: de ouden haken af en de nieuwen happen niet toe.
De BJP is zichzelf ook in een andere zin ontrouw geworden. Van een partij
die levensbeschouwelijke thema’s centraal stelde, werd zij tot de partij
van de homo economicus, toch bij uitstek de tegenpool van elk levensbeschouwelijke
(of etnische of andere) identiteitsbevestiging. De campagneslogan “Bhârat
uday”/“India shining” betrof enkel en alleen de recente technologische
en economische successen van het land. Daarmee dacht de BJP weer eens
voldoende afstand genomen te hebben van haar hinderlijke imago als gehate
hindoepartij in ruil voor een nieuwe gladdere identiteit als seculiere
liberale partij.
Die “feelgood factor” raakte wel een
snaar bij de nieuwe stedelijke middenklasse, maar deze bleef op de verkiezingsdag
massaal thuis. Gearriveerde bourgeois denken blijkbaar dat zij
hun politieke voorkeur door anderen op de kiesbrief kunnen laten invullen.
In ieder geval wekte de zelfgenoegzaamheid van de Amerikaans ogende BJP-campagne
weinig sympathie op, zelfs niet bij degenen die het meest voordeel hadden
bij het BJP-beleid. De landlieden die voorlopig niet van de nieuwe rijkdom
hebben kunnen profiteren, vroegen zich inmiddels af: “Blinkt India ook
voor mij?” Zij stemden massaal voor de linkse oppositie, ook al reikte
die alleen gedateerde of algeheel illusoire oplossingen aan. En zo leverde
ook de herprofilering als seculier-liberale partij de BJP alleen maar
verlies op.
De les voor andere partijen wereldwijd is evident. Ontwikkel een volledig profiel waarin de diverse dimensies van het maatschappelijk leven een plaats hebben, het culturele en levensbeschouwelijke evengoed als het sociaal-economische. Kiezers voelen zich niet graag als louter consumerende varkens bejegend. En blijf trouw aan de basisideologie en aan de daardoor gemotiveerde kerngroep van militanten die de partij opgebouwd hebben en haar huidige ambities bereikbaar gemaakt hebben. Bij goed weer kan je ook andere groepen aantrekken, maar als je de kerngroep verwaarloost, zullen de nieuwkomers het verlies niet goedmaken.
Nuttige idioten in de berichtgeving over India
(Dit stuk is een reactie op een tekst van Wim Brummelman,
Delhi-correspondent voor het NRC-Handelsblad)
Tijdens Stalins Oekraïense hongergenocide
in 1932-33 kwamen zo’n 7 miljoen mensen om het leven. Walter
Duranty, correspondent van de New York Times, schreef dat er niets aan
de hand was. Het leverde hem een exclusief interview met Stalin op, de
Pulitzer Prize,-- en geen enkele sanctie. Maar we zijn tenminste zover
dat niemand zijn leugens nog herhaalt: ze zijn het voorwerp van spot meer
nog dan van verontwaardiging.
De onzin die het hele correspondentengilde de jongste decennia over India geschreven heeft, betreft minder omvangrijke drama’s en verdient in die zin minder verontwaardiging, maar zal wel het voorwerp van spot worden. Neem nu de volgende drie voorbeelden uit het stuk “Moslims India: eindelijk hoop” van Wim Brummelman (NRC, 1 juni 2004).
Het artikel is volledig gebouwd rond uitspraken van “advocaat” Syed Shahabuddin.
Merkwaardig genoeg blijft onvermeld dat Shahabuddin een
sleutelrol gespeeld heeft in de vervolging van Salman Rushdie wegens diens
boek De Duivelsverzen. In 1988 kondigde Shahabuddin een moslim-mars
op Ayodhya aan voor de datum waarop daar reeds een hindoe-manifestatie
gepland was. De regering, bevreesd voor een bloedbad, bood hem enkele
concessies aan in ruil voor de afgelasting van de mars. Zo verkreeg hij
ondermeer het verbod op het boek van Rushdie, wat later zou leiden tot
het doodvonnis door Ayatollah Chomeini.
Shahabuddin was de jongste twintig jaar actief in nagenoeg
elke moslim-extremistische agitatie, te beginnen in 1985 met de campagne
tegen de rechterlijke uitspraak die aan een verstoten moslimvrouw, Shah
Bano, het recht op alimentatie vanwege haar echtgenoot toekende.
De strekking-Shahabuddin kreeg de regering zover om de wetgeving nader
op de sjari’a af te stemmen en gescheiden moslimmannen vrij te stellen
van de plicht tot alimentatie. Als de term “fanaticus” nog een betekenis
heeft, dan is het louter objectiviteit om hem op Shahabuddin toe te passen.
Brummelman behoudt die term echter voor aan anderen, namelijk “hindoe-fanatici”,
aan wie hij de gelegenheid om ook hun versie te geven ontzegt.
Hij gaat liever verder met het klakkeloos napraten van Shahabuddin: “Archeologen hebben na jaren graven nog geen bewijzen aangetroffen voor de vroegere aanwezigheid van een hindoetempel” op de betwiste tempel/moskeeplaats in Ayodhya. Integendeel: nadat eerdere gedeeltelijke opgravingen, één accidentele en twee professionele, al tientallen bewijsstukken voor die vroegere hindoetempel aan het licht gebracht hadden, beval de rechtbank begin 2003 een grondige opgraving van de hele site. Het team van de Archaeological Survey of India zette meer dan honderd mensen aan het werk, onder wie een kwart moslims, en kwam in zijn rapport tot het besluit dat de fundering van een zeer grote tempel zich onder en rond de latere moskee uitstrekte. Aloude tegenstanders van de tempel, zoals de marxistische historicus Irfan Habib en natuurlijk onze advocaat Shahabuddin, reageerden op de ASI-bevindingen als slechte verliezers: met geschreeuw over “pro-hindoe partijdigheid” van het ASI-team. Zaten de tientallen moslimdeelnemers ook allemaal mee in het complot van die lelijke stoute hindoe-archeologen?
Tot de jaren 1980 waren alle partijen, ook moslims en westerlingen, het erover eens dat een Rama-tempel er met geweld door een moskee vervangen was. Een gerechtelijke betwisting uit 1886 betrof alleen de vraag of hindoes na eeuwen moslimbezetting van de site nog rechten konden doen gelden (de Britse rechter vond van niet), maar niemand betwistte dat er een tempel gestaan had, zoals door vele documenten uitgewezen wordt. In de volledig kunstmatige antitempelpolemiek van de jongste jaren is nooit zelfs maar één bewijsstuk getoond voor een alternatief scenario, bv. dat de moskee er kwam na vreedzame aankoop van het terrein, na het rooien van een bos of wat dan ook. Al wat Shahabuddin en de zijnen konden doen, was het toenemend bewijsdossier voor de verwoeste tempel buiten de aandacht houden of de legitieme deskundigen belasteren. Gelukkig voor hen vonden ze altijd gretige media-afnemers voor hun versie, die immers zo mooi past in het vigerende vijandbeeld van het hindoe-nationalisme.
Tenslotte herneemt Brummelman nog eens
de bewering dat in de rellen in Gujarat in maart 2002 “ruim tweeduizend
moslims afgeslacht” zijn. Dat cijfer komt van buitenlandse NGOs,
van wie alleen kerstekinderen geloven dat ze zich uit zuiver idealisme
en zonder politieke (met name anti-nationalistische) agenda met India
bemoeien. Er is niets mis met het officiële cijfer van ruim achthonderd
slachtoffers, van wie een kwart hindoes. Maar we gaan er niet over vitten:
tweeduizend, dat is nog altijd minder dan de drieduizend sikhs die in
1984 afgeslacht zijn door militanten van de Congrespartij uit wraak voor
de moord op Indira Gandhi. Wat Shahabuddin niet belet heeft om tot de
Congrespartij toe te treden. Aftredend premier Vajpayee van de verfoeide
BJP redde toen persoonlijk het leven van een sikh-taxichauffeur.
Jaarlijks komen ettelijke honderden
hindoes om bij aanslagen door islamistische en maoïstische strijders.
Meestal leidt dit niet tot enige represaille, zelfs niet als het
doelwit religieus of politiek sterk symbolisch geladen is, bv. de aanslagen
tegen de jaarlijkse Amarnath-bedevaart (meermalen), het parlementsgebouw
in Delhi (december 2002), de meeting van BJP-leider Advani in Coimbatore
(februari 1998, 40 doden) of de Akshardham-tempel in Gujarat (september
2002, 35 doden). De rellen in Gujarat van maart 2002 waren echter wel
een represaille. Hoe betreurenswaardig dat ontypische verlies aan zelfbeheersing
door de hindoes ook was, het was niet meer dan “een wraakneming op [sic]
het in brand steken van een trein met hindoe-activisten die terugkeerden
uit Ayodhya” waarbij “58 hindoes verbrandden”.
In de uitgebrande wagon zaten vooral
vrouwen en kinderen, dat zijn dus Brummelmans “activisten”. De
voorafgaande dagen, tijdens hun verblijf in Ayodhya, was daar geen bijzondere
agitatie gemeld. Sommige media hebben elke steen omgedraaid om een verschoning
of rechtvaardiging te vinden voor de moord op 58 onschuldige hindoes (te
contrasteren met de “genocide” op de moslims nadien), maar zelfs zij hebben
geen enkel bewijs bovengehaald voor het “activisme” van de betrokkenen.
Die term dient hier enkel als leep trucje vanwege de Shahabuddins dezer
wereld, overgenomen door hun naïeve interviewers, om de schuld voor deze
pogrom op de slachtoffers af te schuiven.
Hoofdredacteurs zouden alerter moeten zijn voor dit
soort impliciete doch krasse partijdigheid in de bijdragen van hun correspondenten.
India verdient beter, en de lezer ook.
Home
Podium
Politiek
Religie
Hindoeisme
Islam
Suriname
India
Liefde
Jongeren
Literair
Poezie
Zeepkist
Gastenboek
Links
Disclaimer
Contact
Kritisch Podium DewanandIndia
Alle rechten voorbehouden; All rights reserved
|
|