Home Podium Politiek Religie Hindoeisme Islam Suriname India Liefde Jongeren
Literair Poezie Zeepkist Gastenboek Links Disclaimer Contact

Kritisch Podium Dewanand

Literair

WEBpublication BOOK WART0222 / EPAGE 59 of 103

Moord op de vrijheid van het oervolk

Was het verbod van de NVP/CP'86 terecht en heeft de AEL bestaansrecht?

11.1. Beoordeling van het Europese Hof van het criterium noodzakelijk in een democratische samenleving


Our Freedom is our natural right

Offeraar (auteur)   Mr. drs. J.J. v.d. Gulik
Offercode           wart0222
Offerdatum          vrijdag 9 november 2007

Go to previous Epage ... Go to next Epage
  • Go to Inhoudsopgave: Moord op de vrijheid van het oervolk
  • De belangrijkste overwegingen bij de beoordeling van het noodzakelijkheidscriterium waren de volgende:

    - '43. The European Convention on Human Rights must be understood and interpreted as a whole. Human rights form an integrated system for the protection of human dignity; in that connection, democracy and the rule of law have a key role to pay. Democracy requires that the people should be given a role.

    Only institutions created by and for the people may be vested with the powers and authority of the State; statute law must be interpreted and applied by an independent judical power. There can be no democracy where the people of a State, even by a majority decision waive legislative and judical powers in favour of an entity which is not responsible to the people it governs, whether it is secular or religious.

    The rule of law means that all human beings are equal before the law, in their rights as in their duties. However, legislation must take account of differences, provided that distinctions between people and situations have an objective and reasonable justification, pursue a legitimate aim and are proportionate and consistent with the principles normally upheld by democratic societies. But the rule of law cannot be said to govern a secular society when groups of persons are discriminated against solely on the ground that they are of a different sex or have different political or religious beliefs. Nor is the rule of law upheld where entirely different legal systems are created for such groups.

    There is a very close link between the rule of law and democracy. As it is the function of written law to establish distinctions on the basis of relevant differences, the rule of law cannot be sustained over a long period if persons governed by the same laws do not have the last word on the subject of their content and implementation'
    (Zie noot 80* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 15-16.).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    - '43. Het EVRM moet gezien worden en geïnterpreteerd als een geheel. Mensenrechten vormen een integraal systeem ter bescherming van de menselijke waardigheid; in dat verband spelen democratie en rechtsstaat een sleutelrol.

    Alleen instellingen gecreëerd door en voor het volk mogen staatsmacht en staatsgezag worden toebedeeld: geschreven recht dient geïnterpreteerd te worden en toegepast door een onafhankelijke rechterlijke macht. Er kan geen democratie bestaan, waar het volk van een staat, zelfs als er sprake is van een meerderheidsbesluit, zijn wetgevende en justitiële macht opgeeft ten faveure van een lichaam, dat niet verantwoordelijk is voor het volk, dat het regeert, waarbij het niet uitmaakt, of het een seculier lichaam of een religieus lichaam is.

    Een rechtsstaat betekent, dat alle mensen gelijk zijn voor de wet, zowel wat betreft hun rechten als hun plichten. Echter, wetgeving moet rekening houden met verschillen, vooropgesteld dat verschillen tussen mensen en situaties een objectieve en redelijke rechtvaardiging hebben, gericht zijn op een legitiem doel, proportioneel zijn en in overeenstemming met de principes, die normaal worden aangehouden door democratische gemeenschappen. Maar van een rechtsstaat kan niet worden gesproken in een seculiere samenleving wanneer er onderscheid wordt gemaakt tussen mensen alleen maar op grond van het feit, dat ze een andere sexe hebben of andere politieke of religieuze opvattingen. Noch is er sprake van een rechtsstaat, waar geheel verschillende juridische systemen worden gecreëerd voor zulke groepen. Er is een erg nauwe band tussen een rechtsstaat en democratie. Daar het de taak van geschreven wetten is om onderscheid te maken op grond van relevante verschillen, kan een rechtsstaat op de lange termijn niet overeind blijven als personen geregeerd door dezelfde wetten niet het laatste woord hebben over hun inhoud en toepassing.'

    - 'Articles 8, 9, 10, 11 of the Convention require that interference with the exercise of the rights they enshrine must be assessed by the yardstick of what is necessary in a democratic society. The only type of necessity capable of justifying an interference with any of those rights is, therefore, one which may claim to spring from democratic society'
    (Zie noot 81* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 16.).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    - 'De artikelen 8 ,9, 10 en 11 van het Verdrag vereisen, dat inbreuken op de uitoefening van de rechten, die ze verzekeren, moeten worden afgemeten aan wat nodig is in een democratische samenleving. De enige vorm van noodzaak, die een inbreuk op een van deze rechten kan rechtvaardigen is er daarom een, die kan claimen voort te komen uit een democratische samenleving.'

    - '47. The Court takes the view that a political party may campaign for a change in the law or the legal and constitutional basis of the State on two conditions: (1) the means used to that end must in every respect be legal and democratic; (2) the change proposed must itself be compatible with fundamental democratic principles. It necessarily follows that a political party whose leaders incite recourse to violence, or propose a policy which does not comply with one or more of the rules of democracy or is aimed at the destruction of democracy and infringement of the rights and freedoms afforded under democracy cannot lay claim to the protection of the Convention'
    (Zie noot 82* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 17..).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    - 'Het Hof is van opvatting, dat een politieke partij mag ijveren voor een verandering van wetgeving of de wettelijke en constitutionele basis van de staat op twee voorwaarden: (1) de middelen die voor dat doel worden gebruikt moeten legaal en democratisch zijn; (2) de voorgestelde verandering zelf moet in overeenstemming zijn met fundamentele democratische principes. Hieruit volgt noodzakelijkerwijs, dat een politieke partij, waarvan de leiders aanzetten tot het gebruik van geweld, of een politiek voorstellen die niet voldoet aan een of meer van de regels van een democratie of is gericht op de vernietiging van de democratie en inbreuk maakt op de rechten en vrijheden toegekend onder een democratie, geen recht kan claimen op bescherming van het Verdrag.'

    - '51. The State's role as the neutral and impartial organiser of the practising of the various religions, denominations and beliefs is conductive to religious harmony and tolerance in a democratic society (…). For example, in a democratic society, the freedom to manifest a religion may be restricted in order to ensure the neutrality of the public education service, an objective contributing to protection of the rights of others, order and public safety (…). Similarly, measures taken in secular universities to ensure that certain fundamentalists religious movements do not disturb public order or undermine the beliefs of others do not constitute violations of Article 9 (…). The Court has likewise held that preventing a Muslim opponent of the Algerian Govenment from spreading propaganda within Swiss territoty was necessary in a democratic society for the protection of national security and public safety (see Zaoui v. Switzerland, (dec.), no. 41615/98, 18 January 2991, unreported'
    (Zie noot 83* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 17-18.).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    - 'De rol van de staat als de neutrale en onpartijdige organisator van de beoefening van de verschillende religies, gezindten en overtuigingen is gericht op religieuze harmonie en tolerantie in een democratische samenleving (…). Bijvoorbeeld, in een democratische samenleving, mag de vrijheid om een geloof te belijden worden beperkt teneinde de neutraliteit van het openbare onderwijs te verzekeren, een doel dat bijdraagt aan de bescherming van anderen, de maatschappelijke orde en de openbare veiligheid (…). Evenzo vormen maatregelen genomen in seculiere universteiten om te verzekeren dat bepaalde fundamentalistische religieuze bewegingen de openbare orde niet verstoren of de geloven van anderen ondergraven geen schendingen van artikel 9 (…). Het Hof heeft dienovereenkomstig geoordeeld, dat het voorkomen, dat een moslimopponent van de Algerijnse regering propaganda maakte binnen het Zwitserse territorium noodzakelijk was in een democratische samenleving voor de bescherming van de nationale veiligheid en openbare veiligheid (zie Zaoui tegen Zwitserland, (dec.), no 41615/98, 18 januari 2991, niet gerapporteerd).'

    Het punt, waar het bij de ontbinding om draaide, was volgens het Europese Hof voornamelijk de vraag of de Refahpartij een 'centrum van anti-seculiere activiteiten' was geworden en een politieke groepering, die erop gericht was om een theocratisch regime te vestigen. Daarbij stelt het Hof vast, dat de redenen die het Constitutionele Hof in Turkije aanvoerde, kunnen worden onderverdeeld in 3 hoofdcategorieën:

    '(1) those which tended to show that Refah intended to set up a plurality of legal systems, introducing discrimination on the grounds of belief;

    (ii) those which tended to show that Refah wanted to apply sharia to the Muslim community, and

    (iii) those based on references made by Refah members to jihad (holy war) as a political method'
    (Zie noot 84* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 21.).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    '1. die wilden aangeven dat de Refahpartij van plan was om een verscheidenheid van juridische systemen op te zetten, waarmee onderscheid op grond van geloof werd gemaakt;

    2. die wilden aangeven dat de Refahpartij de sjaria wilde toepassen voor de moslimgemeenschap, en

    3. die gebaseerd waren op verwijzingen door leden van de Refahpartij naar de jihad (heilige oorlog) als een politieke methode.'

    - '69. In support of the first group of grounds for dissolution, concerning the proposed plurality of legal systems, the Constitutional Court cited various statements made by the applicant N. Erbakan, Refah's chairman, who had said in his speech of 23 March 1993:

    'There must be several legal systems…Moreover, that has always been the case throughout our history…there have been various religious movements. Everyone lived according to the legal rules of his own organsation, and so everyone lived in peace..'.'We shall free the administration from centralism. The State which you have installed is a repressive State'….'You do not allow the freedom to choose one's code of law'
    (Zie noot 85* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 21.).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    - 'Ter ondersteuning van de eerste groep van gronden voor ontbinding betreffende de voorgestelde verscheidenheid aan juridische systemen citeerde het Constitutionele Hof verscheidene verklaringen van de eiser N. Erbakan, de voorzitter van de Refahpartij, die in zijn toespraak op 23 maart 1993 had gezegd: 'Er dienen verscheidene juridische sytemen te zijn…Bovendien, dat is altijd het geval geweest door onze gehele geschiedenis heen… er zijn verscheidene religieuze bewegingen geweest. Iedereen leefde overeenkomstig de wettelijke regels van zijn eigen organisatie en op die manier leefde iedereen in vrede..' 'We zullen de regering bevrijden van zijn centralisme. De staat die u heeft gekozen is een repressieve staat'….' Het is je niet toegestaan om in vrijheid je eigen rechtssysteem te kiezen.'

    - '70. Like the Government, the Court considers that Refah's proposal that there should be a plurality of legal systems would introduce into all relationships a distinction between individuals grounded on religion, would catgorise everyone according to his religious beliefs and would allow him rights and freedoms not as an individual but according to his allegiance to a religious movement. The Court takes the view that such a societal model cannot be considered compatible with the Convention system, for two reasons. Firstly, it would do away with the State's role as the guarantor of individual rights and freedoms and the impartial organiser of the practice of the various beliefs and religions in a democratic society, since it would oblige individuals to obey, not rules laid down by the State in the exercise of its above mentioned functions, but static rules of law imposed by the religion concerned. But the State has a positive obligation to ensure that everyone within its jurisdiction enjoys in full, and without being able to waive them, the rights and freedoms guaranteed by the Convention
    (Zie noot 86* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 22.).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    - 'Net als de regering is het Hof van mening, dat het voorstel van de Refahpartij voor een verscheidenheid aan juridische systemen in alle verhoudingen een onderscheid zou introduceren tussen individuen gebaseerd op religie, zou het iedereen indelen in een categorie overeenkomstig zijn religieuze overtuigingen en zou hem rechten en verplichtingen toestaan niet als een individu maar overeenkomstig zijn band met een religieuze beweging. Het Hof is van opvatting, dat een dergelijk gemeenschapsmodel niet in overeenstemming is met het Verdragssysteem vanwege 2 redenen. Ten eerste zou het de rol van de staat als de beschermer van individuele rechten en vrijheden en de onpartijdige organisator van de praktijk van de verschillende overtuigingen en religies in een democratische samenleving teniet doen, daar het de individuen ertoe zou verplichten om niet regels neergelegd door de staat in de uitoefening van zijn bovengenoemde functies te gehoorzamen, maar statische wetsregels opgelegd door de betreffende religie. De staat heeft juist een positieve verplichting ervoor te zorgen, dat iedereen binnen haar jurisdictie volledig en zonder ze terzijde te kunnen laten, de rechten en verplichtingen, zoals gegarandeerd door het Verdrag, geniet.'

    'Secondly, such a system would undeniable infringe the principle of non-discrimination between individuals as regards their enjoyment of public freedoms, which is one of the fundamental principles of democracy. A difference in treatment between individuals in all fields of public and private law according to their religion or beliefs manifestly cannot be justified under the Convention, and more particularly Article 14 therof, which prohibits discrimination. Such a difference in treatment cannot maintain a fair balance between, on the one hand, the claims of certain religious groups who wish to be governed by their own rules and on the other the interest of society as a whole, which must be based on peace and on tolerance between the various religions and beliefs'
    (Zie noot 87* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 22.).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    'Ten tweede zou een dergelijk systeem ongetwijfeld een inbreuk maken op het principe van non-discriminatie tussen individuen als het gaat om het genieten van openbare vrijheden, wat één van de fundamentele principes van democracie is. Een verschil in behandeling tussen individuen op alle gebieden van het publiekrecht en privaatrecht overeenkomstig hun religie kan duidelijk niet worden gerechtvaardigd onder het Verdrag, en meer in het bijzonder artikel 14, dat discriminatie verbiedt. Zulk een verschil in behandeling kan geen juiste balans handhaven tussen aan de ene kant de eisen van bepaalde religieuze groepen, die wensen te worden geregeerd overeenkomstig hun eigen regels en aan de andere kant het belang van de gemeenschap als geheel, dat gebaseerd moet zijn op vrede en op tolerantie tussen de verschillende religies en overtuigingen'.

    - '71. With regard to the second group of grounds for dissolution, the Contitutional Court found that Refah intended to introduce sharia (Islamic law) as the ordinary law and as the law applicable to the Muslim community. It held that sharia was the antithesis of democracy in that it was based on dogmatic values and was the opposite of the supremacy of reason and of the concepts of freedom, independence and the ideal of humanity developed in the light of science. A number of public speeches made by those members of Refah mentioned by the Constitutional Court had referred, sometimes in explicit terms, to the objective of a regime based on sharia. The Court takes note in particular of the following remarks by Refah members, which explicitly reveal the intention of setting up a regime inspired by sharia:

    -In a television interview broadcast on 24 November 1996 Hasan Huseyin Ceylan, MP for the province of Ankara, said that sharia was the solution for the country;

    - On 8 May 1997 Ibrahim Halil Celik. A Refah MP, said: 'I will fight to the end to introduce sharia'.
    (Zie noot 88* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 22.).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    'Met betrekking tot de tweede groep van gronden voor ontbinding vond het Constitutionele Hof, dat de Refahpartij van plan was om de sjaria (islamitische wetgeving) te introduceren als gewone wetgeving en de wetgeving, die van toepassing zou zijn op de moslimgemeenschap. Het Hof vond de sjaria de tegenpool van democratie in die zin dat het was gebaseerd op dogmatische waarden en het tegendeel was van de suprematie van de rede en van de opvattingen over vrijheid, onafhankelijkheid en het ideaal van het humanisme ontwikkeld in het licht van de wetenschap. Een aantal publieke toespraken gehouden door die leden van de Refahpartij, waar het Constitutionele Hof over sprak, hadden soms in expliciete bewoordingen verwezen naar het doel van een regeringsvorm gebaseerd op de sjaria. Het Hof let daarbij in het bijzonder op de volgende opmerkingen gedaan door leden van de Refahpartij, die expliciet het plan openbaren van het instellen van een regering geïnspireerd door de sjaria.

    -In een televisieinterview uitgezonden op 24 november 1996 zei Hasan Huseyin Ceylan, volksvertegenwoordiger voor de provincie Ankara, dat de sjaria de oplossing was voor het land;

    - Op 8 mei 1997 zei Ibrahim Halil Celik, een volksvertegenwoordiger van de Refahpartij: 'Ik zal vechten tot het einde toe om de sjaria in te voeren.'

    - In April 1994 Sevki Yilmaz MP said:

    'The question Allah will ask you is this: 'Why, in the time of the blasphemous regime, did you not work for the construction of an Islamic State?' Erbakan and his friends want to bring Islam to this country in the form of a political party(…)'. The Court further notes the following remarks, which implicitly reflect the intention of those who made them to set up a regime based on sharia:

    - On 13 April 1994 Necmettin Erbakan (leider Refah partij) said: 'Refah will come to power and a just order (adil duzen) will be established' (see par. 25 above), and in a speech on 7 May 1996 he praised 'those who contribute, with conviction, to the supremacy of Allah'
    (Zie noot 89* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 23.).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    - 'In april 1994 zei volksvertegenwoordiger Sevki Yilmaz:

    'De vraag, die Allah je zal stellen is de volgende: 'Waarom werkte je ten tijde van het blasfemistische regime niet aan de opbouw van een islamitische staat? Erbakan en zijn vrienden willen de islam naar dit land brengen in de vorm van een politieke partij (…). Het Hof noteert verder de volgende opmerkingen, die impliciet het plan weergeven van diegenen die ze deden om een regime gebaseerd op de sjaria te installeren.

    Op 13 april 1994 zei Necmetting Erbakan zei: 'De Refahpartij zal aan de macht komen en een juiste orde (adil duzen) zal worden gevestigd' (zie par 25 boven), en in een toespraak op 7 mei 1996 prees hij 'diegenen die met overtuiging bijdragen aan de heerschappij van Allah'.


    72. 'Like the Constitutional Court, the Court considers that sharia, which faithfully reflects the dogmas and divine rules laid down by religion, is stable and invariable. Principles such as pluralism in the political sphere or the constant evolution of public freedoms have no place in it. The Court notes that, when read together, the offending statements, which contain explicit references to the introduction of sharia, are difficult to reconcile with the fundamental principles of democracy, as conceived in the Convention taken as a whole. It is difficult to declare one's respect for democracy and human rights while at the same time supporting a regime based on sharia, which clearly diverges from Convention values, particularly with regard to its criminal law and criminal procedure, its rules on the legal status of women and the way it intervenes in all spheres of private and public life in accordance with religious precepts. In addition, the statements concerning the desire to found a 'just order' or the 'order of justice' or 'God's order', when read in their context, and even though they lend themselves to various interpretations, have as their common denominator the fact that they refer to religious or divine rules in order to define the political regime advocated by the speakers. They reveal ambiguity about those speakers' attachment to any order not based on religious rules. In the Court's view, a political party whose actions seem to be aimed at introducing sharia in a State party to the Convention can hardly be regarded as an association with the democratic ideal that underlies the whole of the Convention'
    (Zie noot 90* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 23.).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    - 'Net als het Constitutionele Hof is het Europese Hof de opvatting toegedaan, dat de sjaria, die nauwgezet de dogma's en goddelijke regels vastgelegt in de religie, vaststaat en onveranderlijk is. Principes zoals pluralisme op politiek gebied of de constante evolutie van publieke vrijheden hebben er geen plaats in. Het Hof merkt op, dat als de kwetsende uitspraken, die expliciete verwijzingen naar de invoering van de sjaria bevatten, in samenhang worden gelezen ze moeilijk te verenigen zijn met de fundamentele principes van de democratie, zoals opgenomen in het gehele Verdrag. Het is moeilijk voor iemand om zijn respect voor democratie en mensenrechten te tonen, terwijl men tegelijkertijd een regime gebaseerd op de sjaria steunt, die duidelijk afwijkt van de waarden in het Verdrag, met name wat betreft het strafrecht en strafvervolging, haar regels over de positie van de vrouw en de manier waarop het zich bezighoudt met het private en publieke leven in overeenstemming met de religieuze voorschriften.

    Daar kan nog aan worden toegevoegd, dat de verklaringen betreffende de wens om een 'juiste orde' te stichten of de 'orde van rechtvaardigheid', of 'God's orde', wanneer die in samenhang gelezen worden en zelfs als ze vatbaar zijn voor verschillende interpretaties, als gezamenlijke noemer het feit hebben, dat zij verwijzen naar religieuze of goddelijke regels teneinde het politieke regime aan te duiden dat door de sprekers wordt bepleit. Ze laten dubbelzinnigheid zien ten aanzien van de band van de sprekers met een orde die niet is gebaseerd op religieuze regels. Naar de mening van het Hof kan een partij waarvan de activiteiten erop schijnen te zijn gericht om de sjaria te introduceren in een staat, die partij is bij het Verdrag nauwelijks worden gezien als een vereniging met een democratisch ideaal dat aan het gehele Verdrag ten grondslag ligt.'

    - ' 74. The third category of the grounds for dissolution cited by the Constitutional Court is that of the references by certain Refah members in the concept of jihad, whose primary meaning is a holy war, to be waged until the total domination of Islam in society is secured. The Court observes that there is likewise ambiguity in the terminology used by some speakers - Refah members - with regard to the method to be used to gain political power. Allthough it was not disputed before the Court that so far Refah had pursued its political ends by legitimate means, in the offending speeches its leaders alluded to the possibility of recourse to force in order to overcome various obstacles in the political route envisaged by Refah for gaining and retaining power (see the passages quoted in par. 25 en 26 above).

    The Court takes note of the remarks made by:
    - Necmettin Erbakan, on 13 April 1994, on the question whether power would be gained by violence or by peaceful means (whether the change would involve bloodshed or not);

    - Sevki Yilmaz, in April 1994, concerning his interpretation of jihad and the possibility for Muslims of arming themselves after coming to power;

    - Hasan Huseyin Ceylan, on 14 March 1992, who insulted and threatened the supporters of a regime on the Western model;

    - Sukru Karatepe, who, in his speech on 10 December 1996, advised believers to keep alive the rancour and hatred they felt in their hearts; and

    - Ibrahim Halil Ceylik, on 8 May 1997, who said he wanted blood to flow to prevent the closure of the theological colleges'
    (Zie noot 91* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 24.).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    - 'De derde categorie van de gronden voor ontbinding zoals geciteerd door het Constitutionele Hof is die van de verwijzingen door bepaalde leden van de Refahpartij naar het concept van de heilige oorlog, wier primaire betekenis is een heilige oorlog, die zou moeten worden gevoerd, totdat de volledige dominantie van de islam in de samenleving is verzekerd. Het Hof stelt vast, dat er eveneens dubbelzinnigheid bestaat in de terminologie van sommige sprekers - leden van de Refahpartij - met betrekking tot de methode, die zou moeten worden gebruikt om politieke macht te verwerven. Hoewel het voor het Hof niet werd betwist dat tot dusverre de Refahpartij haar politieke doeleinden met legitieme middelen had nagestreefd, zinspeelden in de aanstootgevende toespraken haar leiders op de mogelijkheid om geweld te gebruiken om verschillende hindernissen te overwinnen op de politieke weg die voor de Refahpartij werd voorzien om macht te verwerven en te behouden (zie de passages weergegeven in par. 25 en 26 boven). Het Hof houdt rekening met de opmerkingen gedaan door:

    - Necmittin Erbakan op 13 april 1994 over de vraag of de macht zou worden verkregen door geweld of door vreedzame middelen (of de verandering zou inhouden bloedvergieten of niet);

    - Sevki Yilmaz in april 1994 betreffende zijn interpretatie van jihad en de mogelijkheid voor moslims om zich te gaan bewapenen na het aan de macht komen.

    - Hassan Huseyin Ceylan op 14 maart 1992 die de aanhangers van een regime naar westers model beledigde en bedreigde.

    - Subru Karatepe, die in zijn toespraak op 10 december 1996 gelovigen adviseerde om de rancune en haat, die ze voelden in hun hart, levend te houden en

    - Ibrahim Halal Ceylik op 8 mei 1997, die zei dat hij bloed wilde zien vloeien om de sluiting van de theologische colleges te voorkomen.'

    'While it is true that Refah's leaders did not, in government documents, call for the use of force and violence as a political weapon, they did not take prompt practical steps to distance themselvers from those members of Refah who had publicly referred with approval to the possibility of using force against politicians who opposed them. Consequently, Refah's leaders did not dispel the ambiguity of these statements about the possibility of having recourse to violent methods in order to gain power and retain it'
    (Zie noot 92* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 15-16.)

    Oftewel vertaald geeft dit,

    'Hoewel het waar is, dat de leiders van de Refahpartij niet in regeringsdocumenten opriepen om macht en geweld te gebruiken als een politiek wapen, namen ze geen directe praktische stappen om zich te distantiëren van die leden van de Refahpartij, die publiekelijk met instemming hadden gewezen op de mogelijkheid van het gebruik van geweld tegen politici, die tegen hen waren. De leiders van de Refahpartij namen dus geen afstand van de dubbelzinnigheid van deze verklaringen over de mogelijkheid van gewelddadige methodes teneinde macht te verkrijgen en te behouden.'

    - 77.'The Court further considers that Refah's political aims were neither theoretical nor illusory, but achievable, for two reasons. The first of these relates to its influence as a political party and its chances of gaining power, the only possibility for a political party to keep its promises (…). The speeches and policy statements cited by the Constitutional Court as grounds for Refah's dissolution date from the period (1993-97) during which the party had obtained significant results in the general and local elections and was close to the spheres of power. The second reason lies in the fact that in the past political movements based on religious fundamentalism have been able to seize political power and have had the opportunity to set up the societal model which they advocated'
    (Zie noot 93* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 25.).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    - 'Het Hof houdt er verder rekening mee, dat de politieke doelen van de Refahpartij noch theoretisch noch illusoir waren, maar realiseerbaar vanwege twee redenen. De eerste heeft te maken met haar invloed als politieke partij en haar kansen om macht te verkrijgen, de enige mogelijkheid voor een politieke partij om zijn beloften te houden (…). De toespraken en politieke verklaringen geciteerd door het Constitutionele Hof als gronden voor de ontbinding van de Refahpartij dateren uit de periode (1993-97) gedurende welke de partij uitstekende resultaten had behaald in de algemene en lokale verkiezingen en dicht bij de macht was. De tweede reden ligt in het feit dat in het verleden politieke bewegingen gebaseerd op religieus fundamentalisme in staat zijn geweest om politieke macht te grijpen en de gelegenheid hebben gehad om een gemeenschapsmodel op te zetten, dat zij bepleitten.'

    - 80. (…)'In the present case it was precisely the public declarations and policy statements made by Refah's leaders that revealed objectives and intentions of their party which were not set out in its statute'
    (Zie noot 94* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 26.).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    - 'In de huidige zaak waren het juist de publieke verklaringen en politieke statements gedaan door de leiders van de Refahpartij die de doelen en plannen van hun partij openbaarden, welke niet in de statuten waren opgenomen.'

    - 81. 'Consequently, the Court considers that the penalty imposed on the applicants may reasonably be considered to have met a 'pressing social need', in so far as Refah's leaders under the pretext that they were redefining the principle of secularism, had declared their intention of setting up a plurality of legal systems and introducing Islamic law (sharia), and had adopted an ambiguous stance with regard to the use of force to gain power and retain it'
    (Zie noot 95* Refah Partisi case (2001). EHRM 31 juli 2001, Köln e.a.: C. Heymanns Verlag KG, 2001, blz. 26.).

    Oftewel vertaald geeft dit,

    - '81. Het Hof is daarom vanoordeel, dat in redelijkheid kan worden geoordeeld dat met de straf opgelegd aan de eisers werd voldaan aan een 'dringende maatschappelijke behoefte', omdat de leiders van de Refahpartij onder het voorwendsel dat zij het principe van secularisme aan het herdefinëren waren, hun intentie hadden uitgedragen om een verscheidenheid van juridische systemen op te zetten en om de islamitische sjaria in te voeren en een dubbelzinnige positie hadden aangenomen met betrekking tot het gebruik van geweld om de macht te grijpen en die te behouden.'

    Het Europese Hof oordeelde in deze zaak met 4 stemmen tegen 3, dat zich geen schending van artikel 11 EVRM had voorgedaan.

    ***

    Go to previous Epage ... Go to next Epage
  • Go to Inhoudsopgave: Moord op de vrijheid van het oervolk

  • WEBpublication BOOK WART0222 / EPAGE 59 of 103


    Home Podium Politiek Religie Hindoeisme Islam Suriname India Liefde Jongeren
    Literair Poezie Zeepkist Gastenboek Links Disclaimer Contact

    Kritisch Podium Dewanand

    Literair
    Alle rechten voorbehouden; All rights reserved
    Offercode: WART0222
    Copyright @ Mr. drs. J.J. v.d. Gulik 2007